vrijdag 17 januari 2014

De Mainstream Pers 119


Ben ik mijn broeders hoeder? uit Genesis 4:9‘En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Abel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?’ Kaïn heeft Abel zojuist gedood en zegt dat hij wel wat beters te doen heeft dan op zijn broer passen.  Betekenis: geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van iemand anders.

Het ‘geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van’ de Ander, zeker als die een andere huidskleur of godsdienst had, was kenmerkend voor de de gereformeerde evangelisatie-predikant Catrinus Mak. In De eeuw van mijn vader valt op te maken dat hij ondanks alle zekerheden van zijn geloof misschien wel zijn leven lang zoekende is geweest. Aan het eind van de twintigste eeuw schreef zijn zoon Geert dat:

Het dus niet zo vreemd [is] dat de eerste brochures en krantenartikelen over Hitler en het nationaal-socialisme zich vooral kenmerken door het zoeken naar een standpunt -- en ongetwijfeld was daarvan ook het een en ander doorgedrongen in de pastorie in Medan. Alleen bij links bestond -- mede door de intensieve contacten met Duitse geestverwanten -- vanaf het allereerste begin een grote aversie jegens het nationaal-socialisme en het fascisme. De communisten en andere uiterst linkse groepen ageerden al in de jaren twintig tegen de nazi’s. 

De bestseller-auteur doet het voorkomen alsof alleen ‘links’ en ‘uiterst linkse groepen’ goed geïnformeerd waren en dat de rest domweg te weinig wist om te beseffen wat er in de jaren dertig in nazi-Duitsland precies gaande was. Dit is opnieuw een vertekening van de werkelijkheid, zoals Geert Mak zelf maar al te goed weet, al was het maar omdat hij drie pagina’s eerder zijn vader citeert die in 1935 in de Sumatra Post had geschreven:

Hoeveel menschen van wetenschap zijn het nationaal-socialistische Duitsland niet ontvlucht of uitgezet? […] Wie heeft niet gehoord van het lot dat de groote dogmaticus dr. Karl Barth heeft moeten ondergaan? (Barth, de stuwende kracht achter de Belijdende Kerk, was door Hitler net uit Duitsland weggejaagd.) 


Enige achtergrond informatie over de gerenommeerde gereformeerde Karl Barth:

Karl Barth (Bazel10 mei 1886 – aldaar, 10 december 1968) was een invloedrijke Zwitserse protestants theoloog. Van 1921-1925 was hij hoogleraar gereformeerde theologie in Göttingen, van 1925-1930 in Münster en van 1930-1935 hoogleraar in Bonn. Hij weigerde zich echter te conformeren aan het nationaalsocialistische regime en moest in 1935 uitwijken naar Zwitserland waar hij een professoraat kreeg aan de universiteit in Bazel, dat hij tot 1961 bekleedde.
Karl Barth manifested his fundamental opposition to National Socialism even before Adolf Hitler’s seizure of power in 1933 and decried the Nazis’ plans to use the German Church to legitimate their racist agenda. In June 1933 Barth published the first edition of his pamphlet Theological Existence Today!, which was widely perceived as an alarm and a wakeup call. In 1934 Barth was largely responsible for the writing of the Barmen Declaration, a confession of faith that vigorously repudiated Nazi ideology. Barth mailed this declaration to Hitler personally. The Barmen Declaration became one of the founding documents of the Confessing Church in Germany, which led the spiritual resistance against National Socialism.

In 1935 Barth lost his position as professor in Bonn and was forced to leave Germany because he refused to swear a pledge to Adolf Hitler without adding the qualification “to the extent that I responsibly am able as a Protestant Christian.” The authorities in Basel, Switzerland, immediately appointed him Professor of Systematic Theology at the University of Basel, from where he continued to champion the causes of the Confessing Church, the Jews, and oppressed people everywhere. Barth stayed at the University of Basel until his retirement in 1962.

De enige logische conclusie die men ondermeer uit deze feiten kan trekken is dat zeker dominee Catrinus Mak, het werk van Karl Barth kennende, ogenblikkelijk zijn standpunt ten aanzien van Hitler en het nazisme had kunnen bepalen, en dat het dus, in tegenstelling tot wat zijn zoon Geert meer dan een halve eeuw later beweerde, wel degelijk ‘vreemd’ was dat ook hij moest ‘zoeken naar een standpunt.’ Zijn volgende bewering is eveneens onjuist:

Het toenemende antisemitisme stoorde slechts weinigen, zolang het bij woorden bleef. Neerzien op joden was in het toenmalige Nederland een vrij algemeen verschijnsel.

Dat mag dan wel zo zijn, maar ook hier ontbreekt een verklaring voor het feit dat protestants-christenen antisemitische opvattingen erop nahielden. Bovendien valt uit Mak’s woorden op te maken dat zijn vader en diens gemeente afweken, in die zin dat Catrinus Mak de antisemitische maatregelen in Duitsland wel degelijk ‘tolerabel’ vond, en dat dus hun acceptatie van het antisemitisme niet beperkt bleef tot ‘woorden.’ Mak junior spreekt zich telkens weer tegen in zijn boek De eeuw van mijn vader. Ineens verneemt de lezer het volgende:

Bij de protestants-christelijke zuil liepen de opvattingen sterk uiteen. Johannes de Heer, schepper van talloze vrome liederen, waarschuwde in 1919 al tegen het hakenkruis als ‘het merkteken der Anti-Semieten’: ‘Zij die de Joden haten, haten met de Joden ook Jehova, der Joden God.’ De Hersteld Verbanders betoonden -- mede door de activiteiten van Jan Buskes -- (de vriend die door Catrinus Mak werd verraden svh) al in een vroeg stadium hun solidariteit met de Duitse belijdende Kerk.

Voor degenen die deze laatst genoemde richting niet kennen:

De Bekennende Kirche (Duits voor Belijdende kerk) was een christelijke verzetsbeweging in nazi-Duitsland. In 1933 werden de protestantse kerken gedwongen te fuseren tot Deutsche Reichskirche, ook bekend als de Deutsche Evangelische Kirche. Tevens moesten niet-Ariërs hun ambten in de kerk opgeven.
Als reactie hierop werd in september van dat jaar de ondergrondse Bekennende Kirche opgericht. In 1934 gaf een groep voorgangers de Verklaring van Barmen uit waarbij zij Christus en de Bijbel als hun bronnen aangaven en staatsingrijpen afwezen. De voornaamste auteur van deze verklaring, ook wel Barmer Thesen genoemd, was Karl Barth.
Sommige leiders van de Bekennende Kirche, zoals Martin Niemöller en Dietrich Bonhoeffer, werden opgesloten in concentratiekampen. Een aantal van hen kwam om het leven. De Bekennende Kirche was betrokken bij verschillende vormen van verzet, met name bij het verbergen van Joden.


Daarentegen waren er ook onder de gereformeerden overtuigde voorstanders van het nationaal-socialisme en fascisme. De eeuw van mijn vader:

de oudste zoon van Abraham Kuyper (Kuyper was oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP en de stichter van de Vrije Universiteit; hij droeg bij aan de vorming van de Gereformeerde Kerken in Nederland, aan de vernieuwing van het calvinisme, en was van 1901 tot 1905 minister-president svh), professor H.H. Kuyper, stak in zijn commentaren in De Standaard zijn waardering voor Hitler en Mussolini niet onder stoelen of banken. 

In het blad Anti-Revolutionaire Staatskunde vond de recensent van Mein Kampf Hitler's antisemitisme principieel onaanvaardbaar, maar ‘rein-menschelijk kon hij een heel eind met hem meegaan. Zeker huwelijken ‘met individuen van een lichamelijk lager staand ras’ moesten vermeden worden. Een dominee in het christelijke weekblad Op den Uitkijk: ‘Nooit moet men bij een objectieve beoordeling van [Hitlers] optreden vergeten dat de Joden altijd een probleem vormen.’ En H. Diemer, hoofdredacteur van het dagblad van mijn vrome grootmoeder, De Rotterdammer, juichte in zijn boek Het Duitsche Nationaal Socialisme (1934) de bloed-en-bodemtheorie volop toe. ‘Het Joodsche ras is een vreemd ras,’ zo meende hij. ‘Het heeft van geslacht op geslacht zijn eigen karaktertrekken behouden, althans in het diepste wezen, en daarom is zowel voor Joden als voor niet-Joden gewenscht, dat deze werkelijkheid onder oogen wordt gezien en maatregelen worden genomen om beide raschen te beschermen.’ 


Geert Mak concludeerde dat onder de gereformeerden ‘de meningen flink heen en weer zwalkten,’ waarmee hij bedoelt dat de meningen fundamenteel uiteen liepen, een deel waardeerde het gedachtengoed van fascisme en nazisme, een ander deel wees de totalitaire ideologieën resoluut af, terwijl weer anderen, onder wie zijn vader, ‘hun mening nog [moesten] vormen.’ Die voelden wel ‘enig onbehagen’ maar aan de andere kant bezat voor hun het ‘moderne autoritaire wel een zekere aantrekkingskracht.’ Het is dus een onjuiste voorstelling van zaken wanneer Mak beweert dat ‘Achteraf aan Adolf Hitler en zijn nazi’s alle kwaads [kan] worden toegeschreven, maar degenen die hen in de jaren dertig zagen opkomen, moesten hun mening nog vormen.’ Mak’s eigen beschrijving toont aan dat slechts een deel van de gereformeerden zich nog geen definitieve mening had gevormd, maar de rest had wel degelijk een oordeel. Desondanks stelt de bestseller-auteur:

Opiniepeilingen bestonden in die tijd nog niet, maar met name de opvattingen van De Standaard kunnen als redelijk betrouwbare graadmeter worden gezien. Zeker voor de gereformeerden, maar indirect ook voor de Nederlandse burgerij in het algemeen, met uitzondering van de socialisten en de communisten.

Zoals bekend bestreden socialisten en communisten al vanaf het begin de fascistische en nationaal-socialistische ideologieën. De andere Nederlanders zouden, volgens Geert Mak, net als de gereformeerden hun mening nog moeten vormen. Het geloof van laatst genoemden was dus te zwak om als leidraad te dienen in het dagelijks bestaan. Dat is opmerkelijk, aangezien Catrinus Mak in in 1935 in ‘een ingezonden stuk in De Sumatra Post’ over het nationaal-socialisme had laten weten dat ‘Elk stelsel dat het religieuze leven een afgebakend terrein toewijst, noch het wezen, noch de kracht van het geloof [heeft] begrepen.’ Kortom, tussen Gods woord en de dagelijkse werkelijkheid mocht geen verschil bestaan. En daarom is de vraag gerechtvaardigd waarom Mak senior niet ogenblikkelijke zijn mening kon opmaken over nazisme en fascisme.  Mak junior zwijgt erover. 

Bovendien is er sprake van een ander merkwaardig aspect. Waarom gold voor dominee Mak dat het 'tolerabel' was dat 'joden' werden gediscrimineerd en christenen niet. Volgens zoon Geert was ‘Slechts één aspect voor hem direct duidelijk: het gevaar voor de eigen, christelijke levensfeer,’ maar dit verklaart niet waarom een evangelisatie predikant in de kolonie Nederlands-Indië een onderscheid maakte tussen christenen en niet-christenen, allen volgens zijn eigen diepste overtuiging 'kinderen van God.' En aangezien, zoals ook de titel De eeuw van mijn vader aangeeft, Geert Mak’s vader en de gereformeerden in deze model staan voor de ‘Nederlandse burgerij in het algemeen, met uitzondering van de socialisten en communisten,’ zoals de  auteur zelf benadrukt, blijft de vraag waarom Mak junior hierover verder zwijgt. Wat wel duidelijk is, is het feit dat zijn Nederlandse lezers zich herkennen in de beschrijving van de ‘neutrale’ houding van Catrinus Mak, waarbij men niet precies weet wat goed en kwaad is, en men zolang mogelijk probeert geen stelling te  nemen. Kortom, ook hier is sprake van het typerende gedraai en opportunisme van het poldermodel. Wat dat betreft had de grote Huizinga gelijk toen hij in het interbellum over Nederlandse ‘volksaard’ schreef:

Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.      

Van diezelfde mentaliteit getuigt Geert Mak’s poging om de houding van zijn vader vrij te pleiten door te stellen dat hij, net als ‘de Nederlandse burgerij in het algemeen,’ nog geen mening had kunnen vormen, omdat ‘Het fenomeen’ nationaal-socialisme ‘totaal nieuw [was]. Niemand had ooit zoiets gezien.’ Dat Mak junior een bestseller-auteur is onderstreept andermaal het feit dat Huizinga’s typering nog steeds van kracht is. Door te stellen dat zelfs een geestelijk leider als zijn vader niet ogenblikkelijk het intens verwerpelijke van het ‘moderne autoritaire’ van het nazisme en fascisme doorzag, pleit hij indirect zijn mainstream-lezers vrij voor het gebrek aan geloof in hun eigen gekoesterde beginselen, de eigen normen en waarden. Mak verzwijgt of vergoelijkt het feit dat de mainstream altijd en overal te onverschillig of te laf is om op te komen voor andere belangen dan de eigen, het 'geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van iemand anders,' ook al vertelt het geloof hen dat men zijn 'broeders hoeder' is. 

Dat verzwijgen en vergoelijken maakt Mak's boeken ook zo populair. ‘Het toenemende antisemitisme stoorde slechts weinigen’ in Nederland, schreef Mak, waaraan hij toevoegde dat ‘Neerzien op joden in  het toenmalige Nederland een vrij algemeen verschijnsel [was],’ en gelijk heeft hij, net zoals vandaag de dag de haat tegen islamitische Nederlanders slechts weinigen stoort, en de minachting voor islamieten nu een ‘vrij algemeen verschijnsel’ is. Dit alles heeft niets te maken met Mak’s bewering dat de doorsnee Nederlander moest ‘zoeken naar een standpunt,’ ten aanzien van totalitaire opvattingen, maar alles met wat Huizinga het ‘burgerlijk karakter’ van Nederland noemt, een ingeboren houding gekenmerkt door een ‘overwegende handelsgeest.’  Het is juist deze mentaliteit die in de beschrijvingen van Geert Mak telkens weer terugkeert. Daarover later meer.



Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...