maandag 14 oktober 2013

De Mainstream Pers 48





De moderne wereld is onverbiddelijk. Ze verdraagt het bijzondere niet.
Joachim Fest. Tegenlicht. Een Italiaanse reis. 1988

In het Historisch Nieuwblad van juni 2013 citeert Martin Sommer, opiniemaker van de Volkskrant, Gerard Reve’s kwalificatie dat Jacques Presser, de historicus van de jodenvervolging,  ‘een half mens’ was. Sommer voegt hieraan toe dat

Presser geen eigen oordeel [had]. Zijn bewondering kende geen grenzen; zijn smaak was die van de agenda’s en de kalenders. Hij had ontzag voor het Parthenon en voor de Mozes van Michelangelo, gaf hoog op van Homerus, Dante en Goethes Faust.

Voor dit vermeende gebrek aan een ‘eigen oordeel,’  geeft Sommer als mogelijke verklaring dat dit kwam ‘door zijn afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat,’ en dus had ‘Presser de smaak “die hij meende dat hij behoorde te hebben.”’

Wanneer we deze sociaal-psychologische verklaring op het vaak reactionaire denken van Martin Sommer toepassen dan is het zeker niet overdreven om er vanuit te gaan dat hij zich niet heeft weten te bevrijden uit de ressentimenten, vooroordelen en het streberige van de kleinburger. Het gevolg is dat Sommer het ‘ontzag’ voor het grootse van grote kunstenaars vanuit zijn benepen opvattingen alleen maar kan veroordelen als kitsch en gebrek aan een werkelijke ‘smaak.’  Deze mentaliteit vloeit voort uit de neiging in de polder om alles dat boven het maaiveld uitsteekt te kleineren, met als rechtvaardiging de gedachte van doe maar normaal dan doe je al gek genoeg. Oerburgerlijker is ondenkbaar. Het is de wereld van de Makkianen met de smaak van de petite bourgeoisie die hier in Nederland de maat van alles bepaalt, in de politiek, economie, en in de cultuur. De grote Huizinga schreef daarover:

Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroische noemt.

Hier kent men de grootsheid van het verzet niet, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog  bleek en vandaag de dag opnieuw blijkt. De doorsnee Nederlander collaboreert liever met de macht hetgeen een verklaring is voor het feit dat uit het zogenaamde ‘tolerante’ Nederland procentueel tweemaal zoveel joodse burgers werd gedeporteerd als uit Belgie en driemaal zoveel als uit Frankrijk. Huizinga:

De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.

Binnen deze context opereren de Makkianen. Daar komt nog een belangrijk element bij, een verschijnsel dat al in een vroegtijdig stadium door Huizinga  werd waargenomen en als volgt door hem werd beschreven:

Er heerst in de huidige wereld een georganiseerd puerilisme van mateloze omvang.

Deze kinderachtigheid leidt tot een permanente verongelijkte houding en

het kan soms schijnen, alsof de hedendaagse mensheid geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen.


Il Conformista: 'Chi non fotte è fottuto.' 

Dit conformisme, onontbeerlijk voor een consumptiecultuur van winners en losers, wordt in stand gehouden en bevorderd door de meningen van de talloze opiniemakers in de commerciele massamedia. Maar omdat de kleine mens snel verveelt raakt, hunkert hij soms naar een groots en meeslepend leven en zegt dan:

waar ik het meest naar verlang zijn de ontregelende romans die zullen komen, en die de geest van dit tijdvak genadeloos op de korrel zullen nemen. ‘Maar ik, die in mijn bundel woon, snak naar het riool der revolutie,’ dichtte Lucebert een halve eeuw geleden, maar het lijkt vandaag. Fictie die verontrust in plaats van orde schept – en wat is daaraan een schreeuwende behoefte, 

aldus Geert Mak tijdens zijn lezing De woede van mijn oom Petrus van 2 november 2012. Zolang het maar ‘fictie’ blijft, kan de ‘revolutie’ op straat uitgesteld worden en kan de kleinburger ongestoord doorgaan met dagdromen. En als hij opschrikt uit zijn mijmerijen dan verkondigt Mak:  

Het allerbelangrijkste is ordening in de chaos, anders wordt de consument knettergek… Ik mis toch echt… wat diepergaande analyses… en dan krijg je die dunne nieuwsbrij… Ik ben natuurlijk hardstikke verslaafd aan nieuws. Als je daar eens over nadenkt dan besef je hoe wij allemaal de hele dag suikerbroden zitten te eten… In de journalistiek heeft iedereen de neiging naar elkaar toe te kruipen en dat leidt allemaal tot meer suikerproducten. En dat is op een bepaalde manier heel slecht voor het maatschappelijk debat, omdat bij die suikerconsumptie heel sterk het denken in snel gevormde meningen hoort, waarbij andere meningen er niet zoveel toe doen, het werkt ontzettend conformerend. Over bijvoorbeeld het conflict in Mali pik ik meer op uit de buitenlandse pers. In de Nederlandse pers kom ik vrijwel nergens te weten waar het werkelijk om gaat.

Deze zelfkritiek sprak hij uit op  4 maart 2013 tijdens een ‘discussiereeks over de toekomst van de Nederlandse media,’  getiteld, De Verkenners, in de Amsterdamse De Balie.

De ‘consument’ wil ‘ordening in de chaos,’ en degenen die dit moeten doen zijn, volgens Mak, de commerciele massamedia. Een hoewel hij natuurlijk hardstikke verslaafd aan nieuws’ is beseft hij tegelijkertijd dat ‘wij allemaal de hele dag suikerbroden zitten te eten.’ Dit is wederom een Makkiaanse paradox: omdat Mak ‘natuurlijk hardstikke verslaafd’ is eet hij ‘de hele dag suikerbroden,’ terwijl hij ervan doordrongen is dat die niet goed voor hem zijn, en zeker geen ‘ordening in de chaos’ scheppen. Mak's verslaving roept allerlei vragen op:

1. hoe komt het dat Mak verslaafd is geraakt aan 'suikerbroden'?
2. waarom bestaat het huidige ‘nieuws’ uit ‘suikerbroden’?
3. waarom verspreidt Mak zelf ‘suikerbroden’ in zijn werk als journalist en schrijver?
4. waarom verzwijgt Mak de oorzaken van de huidige situatie?
5. Is hier sprake van een psychische stoornis?

Die laatste vraag stel ik omdat hij zichzelf permanent tegenspreekt, alsof hij tegelijk in twee werkelijkheden leeft, zonder dit te weten. Hij is een opiniemaker die in het openbaar vertelt dat hij de kluit belazerd door onder andere het volgende te verklaren:

Nemen wij, chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het ‘uitbannen van onwaarheid’, serieus genoeg.  Zeker in deze tijd? Ik vraag het me af. Op dit moment vindt op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.


Geert Mak: Je zonden belijden ten overstaan van de voltallige gemeente van gelovigen lucht een christen op.

De vraag is wat een opiniemaker beweegt om publiekelijk te verklaren dat hij niet, let wel, niet ‘serieus genoeg’ bezig is met het ‘uitbannen van onwaarheid,’ met andere woorden: zijn publiek bedriegt? Zoekt hij zo een manier om van zijn schuldgevoel af te komen? Confession refreshes the soul.’ Je zonden belijden ten overstaan van de voltallige gemeente van gelovigen lucht een christen op. Maar toch, waarom bant hij niet de ‘onwaarheid’ uit? Waarom blijft hij bewust liegen? Wie of wat dwingt Geert Mak om zijn taak, ‘het uitbannen van onwaarheid,’ niet ‘serieus genoeg’ te nemen? Ikzelf kan maar één plausibele redden bedenken, hij is bereid te liegen om zodoende zijn prestige en inkomen te vergroten. Zijn brandende ambitie wordt gevoed door zijn kleinburgerlijke afkomst, in concreto: het permanente gevoel tekort te zijn gedaan. Hij kent een onverzadigbare drang gehoord te worden door een zo groot mogelijk publiek. Zijn manifestatiedrift is onverzadigbaar, omdat hij vreest dat alles even snel kan verdwijnen als het ooit eens verscheen. Naast hem kan niets bestaan. In dat opzicht herken ik bij de Makkianen een onderhuidse haat tegen de kunst, in de zin die de grote joods-Hongaarse auteur en Nobelprijswinnaar Imre Kertesz eraan gaf:

Het is de taak van de kunst om de menselijke taal tegenover de ideologie te stellen, om de verbeeldingskracht te herstellen en de mens te herinneren aan zijn herkomst, zijn werkelijke situatie en het menselijk lot. De keuze van de kunstenaar kan daarom niet anders dan radicaal zijn.

Die keuze staat  lijnrecht tegenover de keuze voor de macht. Nogmaals Kertesz:

Wie ooit met de macht heeft gespeeld of zich vrijwillig als speelgoed van de macht heeft laten gebruiken, is nooit meer in staat over iets anders te denken, te dromen, te praten en te zedenpreken dan over de macht.

En dat weten de Makkianen. Het besef dat hun ‘waarheid’ ééndimensionaal is, is de reden waarom ze de kunstenaar zo haten. Ze haten zijn vrijheid van denken, zijn verbeeldingskracht. Milan Kundera wijst er niet voor niets op dat er een wereld van verschil bestaat tussen de complexiteit van de roman en de ‘simplificaties en cliché'svan de journalisten, 'de termieten van de reductie,' die zelfs ‘de grootste liefde weten terug te brengen tot een geraamte van schrale herinneringen.’ Deze ‘termieten’ verspreiden 'de moderne dwaasheid’ die ‘niet onwetendheid betekent, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën.' Zij verbergen zich achter de macht van de staat en de economie, terwijl genoegzaam bekend is dat

Staat heißt das kälteste aller kalten Ungeheuer. Kalt lügt es auch; und diese Lüge kriecht aus seinem Munde: ‘Ich, der Staat, bin das Volk.’ Lüge ist's!

Maar toch kan de mainstream niet zonder de ‘koudste van alle monsters,’ zoals Nietzsche de, inmiddels, neoliberale staat betitelde. De kunst is de enige vrijplaats nog die zich weet te ontrekken aan die anonieme macht. Vandaar de haat tegen de autonomie van de kunstenaar. Vandaar dat de NRC-journalist Raymond van den Boogaard in zijn krant de grote Franse toneelvernieuwer Antonin Artaud ‘vooral gek’ noemde, en hem als een ‘gek’ portretteerde. De kleinburger neemt zichzelf als maat van alle dingen. Vandaar dat Geert Mak in zijn Reizen zonder John met minachting over Nobelprijswinnaar John Steinbeck schrijft:

Monterey vormt de definitieve breuk in Travels with Charley. Steinbecks eeuwig sluimerende pessimisme breekt nu ongegeneerd naar buiten… Ook Steinbeck was een doemdenker…

Cannery Row… was één grote ode aan het doelloze bestaan, het leven omwille van het leven – en in die afwijzing van Grootse Levensdoelen was het een buitengewoon on-Amerikaans, misschien zelfs anti-Amerikaans – boek… 

Zullen Steinbeck en zijn pessimistische geestverwanten alsnog gelijk krijgen? In 1960 sloegen ze, al hadden ze in sommige opzichten een vooruitziende blik, met hun sombere voorspellingen de plank mis. Amerika zou na 1960 nog decennia van grote voorspoed beleven…

Tijdens zijn reis met Charley werd hij voor het eerst ongenadig geconfronteerd met degene die hij in werkelijkheid was: een oudere man die zichzelf overschreeuwde, die zijn leeftijd niet kon accepteren, zijn jeugd niet kon loslaten. Daarmee bereikte hij het tegendeel van wat hij wilde: de gedeeltelijke mislukking van zijn Charley-expeditie liet juist zien hoever hij heen was.

Vandaar dat Volkskrant-opiniemaker Paul Brill in een recensie van Mak’s belabberde Amerika boek stelt dat Reizen zonder John ‘een monumentaal boek’ is ‘met een schat aan informatie’ en dat Mak ‘qua betrouwerbaarheid’ het ‘met gemak [wint]’ van Steinbeck, alsof het een wedstrijd is, met winnaars en verliezers. En vandaar dat politiek verslaggever van de Volkskrant, Martin Sommer, met goedkeuring spreekt over Gerard Reve’s diskwalificatie van Jacues Presser  aangezien deze historicus ‘ontzag’ had getoond' en 

hoog op[gaf] van Homerus, Dante en Goethes Faust.

 'Typisch de meesterwerken waarvoor iedereen geknield ligt, maar die niemand als hij het zelf voor het zeggen heeft, belieft te lezen,' schreef Reve. Mogelijk kwam het door zijn afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat, maar Presser had de smaak ‘die hij meende dat hij behoorde te hebben’. Reves oordeel was hard, maar, zoals biograaf Nop Maas optekent uit de mond van getuigen, scherp en terecht.

Het spreekt voor zich dat ook in de ogen van Martin Sommer geen mens in Nederland ‘Homerus, Dante en Goethe’s Faustbelieft te lezen.’  In de polder leest men de groten niet, daar beschouwen ze een minor poet als Gerard Reve,  die in de polder wereldberoemd werd met een boek over, wat anders, de kleinburger, een groots auteur. Niet voor niets heeft de Nederland nooit een literator van wereldnaam voort gebracht. Een andere grote auteur, die men hier niet ‘belieft te lezen,’ is Gustave Flaubert, die ooit eens schreef: ‘de middelmaat heeft de regel lief.’  Dat is overal zo, maar in het kleine Nederland domineert de ‘midelmaat,’ overal en op elk niveau, met als gevolg dat het intellectuele klimaat hier verstikkend is. In het poldermodel is men ‘natuurlijk hardstikke verslaafd aan nieuws,’ en ‘[zitten] wij allemaal de hele dag suikerbroden te eten,’ geserveerd door onder andere de bestseller-auteur die zijn ‘suikerbroden’ tevens in boekvorm verpakt, en van mening is dat zijn eigen werk als ‘chroniqueur’ niet ‘serieus genoeg’ voldoet aan het allereerste criterium waaraan een journalist zich dient te houden, namelijk het ‘uitbannen van onwaarheid.’

Desondanks blijft de spraakmakende gemeente in Nederland ongegeneerd rondwentelen in de modder van de middelmaat. Als Geert Mak, het vlees geworden poldermodel, verklaart dat ‘ waar ik het meest naar verlang de ontregelende romans [zijn]’ dus naar literaire werken ‘die de geest van dit tijdvak genadeloos op de korrel zullen nemen,’ dan blijkt eens te meer dat hij de grote auteurs van de negentiende en twintigste eeuw niet heeft gelezen. Want ons ‘tijdvak’ is al ‘genadeloos op de korrel’ genomen door bijna elke schrijver van naam. Van Flaubert tot Kafka en F. Scott Fitzgerald, van Luigi Pirandello tot Samuel Beckett en Harold Pinter, om een volstrekt willekeurig greep te doen. Hoewel, Pinter is een goed voorbeeld van een auteur wiens werk maatschappelijke relevantie bezat. Hij was, zoals elke ware intellectueel, kritisch en zei tijdens de aanvaarding van de Nobelprijs Literatuur op 7 december 2005 via een video-opname dat

the majority of politicians, on the evidence available to us, are interested not in truth but in power and in the maintenance of that power. To maintain that power it is essential that people remain in ignorance, that they live in ignorance of the truth, even the truth of their own lives. What surrounds us therefore is a vast tapestry of lies, upon which we feed.

Pinter’s voordracht, getiteld Art, Truth and Politics handelde over de vernietiging van de taal en het scheppen van een artificiele werkelijkheid die de machtigen in de wereld dient.

Om het fudamentele verschil tussen de Nederlandse journalist Geert Mak en de Britse toneelschrijver Harold Pinter duidelijk te maken, citeer ik het begin van Pinter’s betoog:

In 1958 I wrote the following: 'There are no hard distinctions between what is real and what is unreal, nor between what is true and what is false. A thing is not necessarily either true or false; it can be both true and false.' I believe that these assertions still make sense and do still apply to the exploration of reality through art. So as a writer I stand by them but as a citizen I cannot. As a citizen I must ask: What is true? What is false? Truth in drama is forever elusive. You never quite find it but the search for it is compulsive. The search is clearly what drives the endeavour. The search is your task. More often than not you stumble upon the truth in the dark, colliding with it or just glimpsing an image or a shape which seems to correspond to the truth, often without realising that you have done so. But the real truth is that there never is any such thing as one truth to be found in dramatic art. There are many. These truths challenge each other, recoil from each other, reflect each other, ignore each other, tease each other, are blind to each other. Sometimes you feel you have the truth of a moment in your hand, then it slips through your fingers and is lost. I have often been asked how my plays come about. I cannot say. Nor can I ever sum up my plays, except to say that this is what happened. That is what they said. That is what they did.

Pinter maakte duidelijk dat een kunstenaar verschillende waarheden in zijn werk kan opnemen: ‘so as a writer I stand by them but as a citizen I cannot.’  Aangezien Mak geen literatuur, maar non-fiction, voortbrengt zou hij zich als schrijvende ‘burger’ moeten houden dat niets ‘both true and false’ kan zijn, en zeker niet in zijn politieke beschrijving van de geschiedenis. Dus als hij bijvoorbeeld schrijft dat de VS ‘decennialang als ordebewaker en politieagent’ fungeerde terwijl precies het tegenovergestelde eenvoudig is aan te tonen, dan bedriegt hij zijn publiek. En ook zichzelf, want as a citizen I must ask: What is true? What is false?’ Maar omdat Nederland geen ‘vitale’ intelligentsia bezit kan Mak’s Reizen zonder John door de Makkianen gekwalificeerd worden als ‘een monumentaal boek.’
Het probleem is dat een mainstream publicist als Mak, die een zo groot mogelijk publiek probeert te behagen, natuurlijk nooit in staat zal zijn de ‘waarheid’ te beschrijven, om de voor de hand liggende reden dat hij bestsellers wil schrijven, terwijl een literator niet de kwantiteit op het oog heeft, maar de kwaliteit, zijnde de poging om de ‘waarheid’ in woorden vast te leggen. De werkelijkheid van de journalistiek en die van de kunst staan per definitie diametraal tegenover elkaar. Vandaar de onderhuidse haat van de Makkianen tegen de kunst en cultuur. En juist dat maakt hen zo gevaarlijk. Ze kunnen geen andere ‘waarheid’ dulden dan de eigen verpolitiekte ‘waarheid.’
Ik denk dat de Duitse auteur Joachim Fest gelijk had toen hij het volgende schreef:
Voor de eerste maal zijn wij getuige van een decadentieproces dat niet begeleid wordt door verfijningen, dat grootsheid noch stijl afleidt uit het bewustzijn van de eigen vergankelijkheid, en waarbij de instellingen samen met de goede smaak in verval raken. Geen feestelijk vuurwerk in elk geval, geen apotheose, maar een dood zonder verheerlijking. Dat blijkt op allerlei punten, uit het brutalisme van de architectuur en van de kunsten in het algemeen, uit het steeds primitiever worden van de taal en de expressie, en ook uit de ordinaire vreugde in alles wat massaal is. Bij het beeld van cultureel late tijdperken, van het hellenisme tot in het begin van deze eeuw, hoort de cultus van het individuele en wat daar voor doorgaat: scepsis en ironie, het gevoel voor maskerade, spel met ideeën en citaten, en de algemene transformatie van al het reële tot literatuur. In plaats daarvan overheersen nu de overtuigingen. In het koor van als oerkreet uitgestoten opvattingen, waarvan de straten weergalmen, verdrinkt elke mogelijkheid tot intelligente omgang met de tegenstellingen, het geluk van de radeloosheid, zonder dat het gehoord wordt. En een alternatieve cultuur, die alles loochent wat bij het begrip cultuur hoort, namelijk het streven naar vorm in alle opzichten, vindt ontelbare aanhangers. Men kan jammeren over dergelijke verschijnselen. Opvallend is hierin dat de geschiedenis dergelijke regressieprocessen steeds verbindt met de beelden van geestelijke ondermijning of van geweld dat van buiten komt, terwijl de verwoesters in dit geval uit de coulissen van de verouderde cultuur zelf te voorschijn komen: een avant-garde van de verveling, vol verachting voor het traditionele en open voor elke afbrekende neiging; zonder ware kracht echter, ondanks alle voorkeur voor het vulgaire en haveloze.



Pauw en Witteman: 'de termieten van de reductie,' die zelfs ‘de grootste liefde weten terug te brengen tot een geraamte van schrale herinneringen.’

Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...